Bronbescherming

Bronbescherming is een hoeksteen van de persvrijheid en onmisbaar voor het verkrijgen van informatie. Zonder deze bescherming zouden bronnen mogelijk geen informatie aan de pers durven geven (het chilling effect). Publicaties over misstanden zijn vaak alleen mogelijk als (geheime) informatie gelekt is door een bron die een groot belang heeft om anoniem te blijven.

Pas in 2018 is bronbescherming voor journalisten wettelijk verankerd in de Wet bronbescherming in strafzaken. Heel lang was alleen de jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) uitgangspunt, nu is er dus een wet die de bronbescherming regelt. Het gaat dan specifiek om artikel 218a Sv, dat niet alleen geldt voor journalisten en publicisten maar voor iedereen die een bijdrage levert aan het publieke debat. Je hoeft je bron niet te noemen als je in een strafzaak opgeroepen wordt als getuige. Dit verschoningsrecht is niet absoluut: het geldt niet als bij onverkorte toepassing ervan – het niet noemen van de bron – aan een zwaarder wegend maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht. De rechter moet dus een belangenafweging maken.

Toestemming rechter-commissaris

Daarnaast geldt de algemene verplichting om aangifte te doen bij kennis van zware strafbare feiten, zoals misdrijven tegen de staat, terroristische misdrijven, moord en doodslag, mensenroof, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dit geldt dus ook voor journalisten.

In de Wet bronbescherming is ook opgenomen dat voor het toepassen van dwangmiddelen (inbeslagname, huiszoeking) eerst toestemming van de rechter-commissaris nodig is. Dit is uitgewerkt in de ‘Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten’. Bij de inzet van dwangmiddelen moet volgens het EHRM altijd onderzocht worden of het doel dat men met deze inzet wil bereiken, niet ook op een andere manier kan worden gerealiseerd. De inzet van dwangmiddelen gaat volgens het EHRM verder dan een bevel tot bekendmaking van de bron, zodat voor de rechtvaardiging van deze inzet extra argumenten nodig zijn.

Voorbeelden van rechtszaken

1. Gijzeling Koen Voskuil (2007)

In 2000 werd Mink K. schuldig bevonden aan wapenhandel. De wapens waren volgens de Amsterdamse politie bij toeval gevonden toen de politie een pand binnenging wegens een lekkage. Koen Voskuil schreef hierover een artikel in dagblad Sp!ts, waarin hij een politieagent citeert die over de wateroverlast zegt: “Dat hebben we er maar van gemaakt. Soms heb je net even een doorbraak nodig in je onderzoek.” Toen Voskuil weigerde zijn bron te onthullen, werd hij gedurende achttien dagen gegijzeld. De identiteit van de bron was noodzakelijk om er enerzijds voor te zorgen dat de verdachten in de wapenzaak een eerlijk proces kregen en anderzijds omwille van de integriteit van de politie.

Het Europese Hof stelde hierover: ‘Sinds 1985 heeft het hof herhaaldelijk de taak van de pers als informatieleverancier en “openbare waakhond” genoemd. Bescherming van journalistieke bronnen is een van de basisvoorwaarden voor persvrijheid, zoals in verschillende internationale instrumenten wordt erkend en weergegeven. Zonder een dergelijke bescherming kunnen bronnen worden afgeschrikt de pers te helpen bij het informeren van het publiek over zaken van algemeen belang. Daardoor kan de vitale rol als publieke waakhond van de pers worden ondermijnd en kan het vermogen van de pers om accurate en betrouwbare informatie te verschaffen negatief worden beïnvloed. Gelet op het belang van de bescherming van journalistieke bronnen voor de persvrijheid in een democratische samenleving en de mogelijk afschrikwekkende werking die een bevel tot het onthullen van een bron heeft op de uitoefening van die vrijheid, kan een dergelijke maatregel niet verenigbaar zijn met artikel 10 van het Verdrag, tenzij dit wordt gerechtvaardigd door an overriding requirement in the public interest.’

De argumenten voor de gijzeling van Voskuil werden door het Europese Hof van tafel geveegd. Ook gaf het Europese Hof aan dat het ontzet was over hoe ver de Nederlandse autoriteiten bereid waren te gaan om de identiteit van de bron te weten te komen.

2. Arrestatie hoofdredacteur Autoweek (2010)

Het blad Autoweek had in 2002 foto’s gemaakt van een illegale straatrace, onder toezegging van bescherming van de anonimiteit van de deelnemende auto’s en bestuurders. Het OM eiste afgifte van de CD-ROM met de foto’s vanwege een zaak ‘van leven of dood’. Toen Autoweek dat weigerde werd de hoofdredacteur gearresteerd en dreigde de politie alle redacties van moederbedrijf Sanoma te doorzoeken. Uiteindelijk gaf Autoweek de foto’s onder protest af. Pas later bleek dat het OM na wilde gaan of een van de auto’s van de straatrace dezelfde was die daarna bij een ramkraak was gebruikt.

Acht jaar later oordeelde het Europese Hof dat deze inbeslagname een ongeoorloofde inbreuk had gemaakt op de journalistieke bronbescherming. Deze beperking van de uitingsvrijheid had niet de door artikel 10 EVRM vereiste wettelijke basis, aangezien (in 2002) de officier van justitie zonder rechterlijke toets kon besluiten tot inbeslagname van journalistiek materiaal. De Nederlandse staat werd veroordeeld tot betaling van een kostenvergoeding van 35.000 euro aan Sanoma. Inmiddels is de Nederlandse wet aangepast en mag inbeslagname van journalistiek materiaal alleen plaatsvinden met voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris.

3. Gijzeling Joost de Haas en Bart Mos (2012)

In 2006 publiceerden Telegraaf-journalisten Joost de Haas en Bart Mos een verhaal met als kop: ‘AIVD-geheimen bij de drugsmaffia’. Criminelen rond Mink K. zouden staatsgeheimen in bezit hebben. De Nederlandse staat zocht het lek van deze staatsgeheimen en luisterde daarom de twee journalisten af, gijzelde hen vervolgens toen ze hun bronnen niet wilden noemen en dwong De Telegraaf de geheime documenten af te geven. Het Europees Hof oordeelde zes jaar later dat het inzetten van dwangmiddelen (afluisteren en inbeslagname) niet vooraf door een onafhankelijke rechter getoetst was, waardoor willekeur op de loer lag. Tevens, zo oordeelde het Europese Hof, mag slechts inbreuk gemaakt worden op het journalistiek brongeheim als een ander publiek belang zwaarder weegt. Het vinden van het lek was dit niet en daarmee stond vast dat de staat zowel het recht van vrije meningsuiting als het recht op privacy geschonden had.

4. Verschoningsrecht van Cecilie Becker (2017)

Ook als de bron al bekend is mag de journalist zich op bronbescherming beroepen. De Noorse journalist Cecilie Becker schreef in 2007 een artikel over financiële problemen bij de Noorse Oliemaatschappij DNO. De beurskoers van de oliemaatschappij stortte in, ‘mister X’ bekende dat hij de bron was en werd vervolgd voor het manipuleren van aandelenkoersen. Becker werd opgeroepen om te getuigen, maar weigerde met een beroep op het verschoningsrecht. Het Europees Hof vond het bevel van de Noorse rechter om Becker te laten getuigen disproportioneel en niet noodzakelijk in een democratische samenleving, en dus in strijd met artikel 10 EVRM.

5. Gijzeling Robert Bas (2019)

Een jaar nadat de Wet bronbescherming was aangenomen, werd NOS-journalist Robert Bas door de rechter-commissaris gegijzeld. De rechter-commissaris wilde meer weten over een zogeheten vergismoord, waarover Robert Bas met een bron telefonisch contact had gehad. De gijzeling leidde tot een demonstratie van collega-journalisten bij de rechtbank. Een dag later werd de gijzeling door de rechtbank opgeheven. Daarbij werd overwogen dat de bronbescherming niet alleen ging om de naam van de bron, maar ook over de omstandigheden waaronder de informatie werd verkregen en om de ongepubliceerde inhoud van de informatie. De rechtbank overwoog nog: ‘Te beperkte uitleg van wat onder bronbescherming valt heeft, zoals het EHRM herhaalde malen benadrukt heeft, een afschrikwekkende werking op het delen van informatie door bronnen die anoniem willen blijven en is aldus een gevaar voor de vrije nieuwsgaring.’