Een ervaring uit haar jeugd bracht haar op het idee van een foto-project. De drijfveer van Marijn Fidder (23) resulteert in een vliegende start.
Drie jaar geleden stopte ik met mijn studie vormgeving en zocht ik naar iets wat mijn tussenjaar kon vullen. In mijn basisschooltijd, groep 3, overleed een klasgenootje aan een vorm van kinderkanker. Het leek me goed om iets terug te doen voor ouders en de gezinnen waarvan een kind kanker heeft. Ik fotografeerde in 2017 eigenlijk alleen nog gezinnetjes voor een foto bij oma aan de muur, maar vroeg me af of mijn fotografie een mooi middel zou zijn om de getroffen gezinnen te helpen bij de verwerking. Voor de fotoserie Stoute Cellen fotografeerde ik zo’n 35 gezinnen. In 2020 werd dit werk bekroond met een eerste prijs ‘Documentair Nationaal’ bij de Zilveren Camera 2019 en werd derde bij de Paul Peters Prijs.
In 2018 had ik een bijbaan in een supermarkt en verkocht ik soms een krant waar ik voor had gefotografeerd. Door de fotoserie Stoute Cellen besloot ik verder te gaan met fotograferen. En vooral met het fotograferen van onderwerpen die ik belangrijk vind te vertellen. Inmiddels werk ik regelmatig, naast mijn documentairefotografie, voor o.a. het Financieele Dagblad, ASR, verschillende zorgorganisaties, gemeentes en NGO’s.
Lesbos
Begin 2020 ging ik voor hulporganisatie Global Aid Network naar Lesbos, Griekenland, om hun werk vast te leggen en de schrijnende situatie in het vluchtelingenkamp Moria te fotograferen. Daar ontmoette ik Hassan, Fahima en hun dochtertjes van 5 en 7 jaar oud. Ik mocht hen fotograferen en Hassan hielp mij die dagen met vertalen, omdat veel mensen uit het vluchtelingenkamp, afkomstig uit Afghanistan, Syrië en West Afrika, geen Engels spraken.
Terug in Nederland kreeg ik af en toe foto’s en filmpjes doorgestuurd van het gezin. Vaak als ze een dagje naar het strand gingen of een familieportret. Op 9 september ontving ik echter andere foto’s. Een brand had het kamp verwoest en het gezin moest op de vlucht. Op het moment dat ik de foto’s zag was ik bij mijn ouders thuis. Ik zei tegen mijn moeder: “Ik ga mijn spullen pakken, want ik ga morgen naar Lesbos.”
Hassan en het gezin vond ik slapend langs de wegen naar de stad Mytilini. De politie had na de brand de wegen naar de stad geblokkeerd, waardoor duizenden mensen vast kwamen te zitten langs de weg richting de havenstad. De eerste nacht, die ik daar doorbracht, vertelde een 10-jarig meisje mij: “Ik vind het eigenlijk wel fijn dat we nu hier zijn. We slapen misschien op straat, er is geen toilet of douche en weinig te eten, maar in het vluchtelingenkamp waren er elke nacht gevechten en dronken mannen. Het maakte me bang. Nu is het rustig.” Hassan liep de volgende dag met mij mee door het oude vluchtelingenkamp Moria. Een ravage. Het stonk er naar de brand en verkoolde dieren.
s’ avonds trof ik Zahar (4 jaar) bij een supermarkt. Ze sliep onder een afdakje op de parkeerplaats. Fel tl-licht verlichtte haar gezichtje, ze sliep rustig op straat tussen de spullen die haar ouders nog konden redden van de vlammen die hun tent verwoestte. Haar ouders waren bang om naar een nieuw kamp te worden gestuurd. Angst om terug te keren naar dezelfde situatie als in Moria, of erger.