Journalisten maken beroepshalve gebruik van de vrijheid van meningsuiting, een recht dat zowel is vastgelegd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) als in artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van drukpers). Dit houdt onder andere in dat er in beginsel geen censuur vooraf mogelijk is. Wel kan een uiting onrechtmatig zijn als een grondrecht van iemand anders wordt aangetast, namelijk het recht op bescherming van de eer en goede naam en van de privacy (artikel 8 EVRM). Deze twee grondrechten (persvrijheid en privacy) worden tegen elkaar afgewogen. Deze belangenafweging is altijd nodig, waarbij alle omstandigheden van het geval meetellen.
De journalistiek moet misstanden aan de kaak kunnen stellen en zich (in het openbaar) kritisch, informerend, opiniërend of waarschuwend kunnen uitlaten. Daartegenover staat het belang van individuele burgers om niet door publicaties in de pers te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Zowel het Europese Hof voor de Rechten van de Mens als de Nederlandse rechter zien de vrijheid van meningsuiting als een essentiële bouwsteen voor een democratische samenleving, waarin de pers de vitale rol van publieke waakhond vervult. En dan gaat het natuurlijk niet altijd alleen maar om goed nieuws. De rechter neemt als uitgangspunt dat journalistieke vrijheid verder strekt dan de bescherming van een objectieve en ingetogen wijze van verslaggeving van feiten. Dat betekent dat uitingen in de pers om die reden ook schokkend, verontrustend of beledigend mogen zijn.
Publiek debat
De uitoefening van de vrijheid van meningsuiting kan worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, mits deze bij wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) de bescherming van de goede naam of rechten van anderen. In het kader van deze ‘noodzakelijkheidstoets’ acht de rechter van groot belang of de publicatie bijdraagt aan het publiek debat. Is dat het geval, dan bestaat er weinig ruimte voor een beperking van de vrijheid van meningsuiting. Wel is er een journalistieke plicht om te goeder trouw, op basis van deugdelijk onderzocht feitenmateriaal, aan betrouwbare en nauwkeurige verslaggeving te doen die in overeenstemming is met de journalistieke ethiek.
Een uiting of publicatie kan onrechtmatig worden geacht indien het recht op privacy geschonden is en de rechter oordeelt dat het recht op vrijheid van meningsuiting daarom dient te wijken. Dit kan leiden tot een verbod op, of aanpassing van, de publicatie of uitzending, tot een rectificatie en in sommige gevallen ook tot een schadevergoeding.
De uiteindelijke beoordeling is echter aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de hoogste rechter die over grondrechten oordeelt. De rechtspraak van dit Europese Hof is in de Nederlandse rechtszaal bepalend.