Onderzoeksplicht

Waar precies de grens ligt tussen gefundeerde berichtgeving en ongefundeerde aantijgingen is niet altijd makkelijk vast te stellen. Op grond van de jurisprudentie is het moeilijk in het algemeen aan te geven welke grondslag voor een bepaalde aantijging voldoende is. Van een journalist wordt in ieder geval verwacht dat hij zorgvuldig onderzoek doet naar de feiten. Daarbij hoeft echter geen overtuigend bewijs geleverd te worden. Anders dan in het strafrecht hoeven de feiten niet vast te staan. Dat wat de journalist publiceert, moet aannemelijk worden gemaakt. Die beoordeling wordt gedaan aan de hand van het op het moment van publicatie beschikbare feitenmateriaal. Mocht er later andere informatie boven water komen, dan betekent dat niet dat de oorspronkelijke publicatie onrechtmatig wordt.

De onderzoeksplicht geldt ook voor uitlatingen van informatiebronnen, tenzij het informatie betreft die door een officiële instantie wordt verstrekt, zoals politie of een ministerie. Daarnaast speelt ook de ernst van de beschuldiging een rol. Hoe ernstiger de beschuldiging, hoe zorgvuldiger het journalistieke onderzoek dient te zijn. Gaat het echter om zeer actuele misstanden waarover op zeer korte termijn moet worden gepubliceerd (pressing social need), dan is er minder ruimte voor zelfstandig diepgaand onderzoek. Dat is dan doorgaans ook niet vereist, zo blijkt uit de rechtspraak.

Soms is onderzoek naar de betrouwbaarheid van de bron nodig. Is de informant een gezaghebbend persoon of is de bron afkomstig van een gezaghebbend orgaan, dan kan dat ertoe leiden dat een journalist mag afgaan op wat deze bron zegt. Wanneer het niet mogelijk is om nader onderzoek te doen, kan het betrachten van afstand ten aanzien van de (betrouwbaarheid van de) verkregen informatie ertoe bijdragen dat de uiting niet onrechtmatig is.

Het EHRM heeft sinds 1999 meerdere malen uitspraak gedaan over informatie die afkomstig is van de overheid. Feiten en beschuldigingen die in een officieel overheidsrapport staan, hoeft een journalist niet zelf nog een keer te onderzoeken, want dat zou een te vergaande inperking van de persvrijheid zijn. De pers mag vertrouwen op de juistheid van de inhoud van rapporten van de overheid, ook als de bevindingen die daarin staan na publicatie niet juist blijken te zijn.