Een verzoek voor een interview is niet hetzelfde als een toezegging tot publicatie van dat interview. Een journalist heeft dus geen publicatieplicht, tenzij dat expliciet is afgesproken (ons advies: doe dat nooit). De journalist of diens redactie heeft de vrijheid om een interview wel of juist niet te publiceren. Om problemen achteraf te voorkomen, kan het helpen om bij het maken van afspraken nadrukkelijk te wijzen op deze redactionele vrijheid.
Ook door de Raad voor de Journalistiek is meermalen bepaald dat een redactie vrij is in haar selectie van nieuws, waarbij zij haar keuze om niet tot publicatie over te gaan, niet hoeft te verantwoorden. Dit is vastgelegd in de Leidraad van de Journalistiek onder het kopje Uitgangspunten: ‘Journalisten zijn vrij in de selectie van wat ze publiceren.’
Vrij in selectie van nieuws
In 2009 was NRC Handelsblad bijvoorbeeld niet overgegaan tot publicatie van een ingezonden stuk over de kredietcrisis. Hoewel daartoe niet verplicht, had de krant de schrijver de reden gegeven waarom het stuk niet werd gepubliceerd. De schrijver klaagde daarover bij de Raad, maar die wees de klacht af met verwijzing naar bovenstaand uitgangspunt. Ook in een zaak tegen de NOS naar aanleiding van een klacht over de invalshoek van de berichtgeving over cannabis – de klager was van mening dat de NOS ten onrechte niet op zijn kritiek en argumenten over het item was ingegaan – wijst de Raad nog eens op de redactionele vrijheid: ‘Ten overvloede merkt de Raad op dat een redactie vrij is in haar selectie van nieuws. Het is aan de redactie om te bepalen vanuit welke invalshoek(en) een onderwerp wordt belicht en in welke context het bericht wordt gebracht. Er bestaat geen journalistieke norm die meebrengt dat een (hoofd)redactie bij een publicatie over een bepaald onderwerp (alle) voor- en tegenstanders aan het woord dient te laten.’
Deze beleidsvrijheid van een redactie is ook in meer recente rechtspraak bevestigd, onder andere in de zaak van een uitgever van tijdschriften over vastgoed. De uitgever kreeg van een vastgoedadviseur een infographic toegezonden waarin onder andere informatie over huurders was opgenomen. Bij nader inzien wenste de adviseur dat een andere infographic – zonder die informatie – werd gebruikt, maar dat weigerde de uitgever. De rechtbank Amsterdam wees het gevorderde publicatieverbod af en oordeelde: ‘Wie informatie aanlevert aan een journalist zal er rekening mee moeten houden dat de journalist daarvan gebruikt wat hem in het kader van zijn artikel nuttig voorkomt en dat bijvoorbeeld eerdere en latere informatie gecombineerd kan worden. Dat is de journalistieke vrijheid van de journalist.’
Joekes versus Het Oog
Het NOS-radioprogramma Met het Oog op Morgen benadert in 1993 auteur Theo Joekes in verband met de publicatie van zijn boek. De redactie vraagt Joekes of hij bereid is zich in de uitzending van 4 mei 1993 te laten interviewen. Vervolgens worden afspraken gemaakt over de duur van het interview, de plaats en het voorgesprek. In het begin van de middag van 4 mei 1993 laat de redactie Joekes weten dat het interview niet doorgaat omdat er ander nieuws is dat voorrang krijgt. Joekes is ontstemd en spreekt van contractbreuk. In een daaropvolgende procedure stelt Joekes dat de NOS toerekenbaar tekort zou zijn geschoten in de naleving van een contractuele verplichting doordat het interview zonder geldige reden is afgezegd.
Hierover oordeelt het Hof Amsterdam als volgt: ‘Gepaste consideratie met Joekes betekent niet dat de redactie diens belangen bij haar beslissing inzake de samenstelling van de uitzending van 4 mei 1993 moest laten prevaleren boven het belang van een optimale inhoud van het programma. Aan de redactie van een radioprogramma komt in beginsel de vrijheid toe om een uitzending naar eigen beleid en inzicht samen te stellen. Inherent aan een actualiteitenprogramma als Het Oog is dat de inhoud pas op de dag van de uitzending definitief wordt vastgesteld. De omstandigheid dat tevoren al de toezegging tot medewerking van een bepaalde betrokkene is verkregen betekent, zoals gezegd, wel dat met de belangen van die betrokkene rekening moet worden gehouden, maar niet dat genoemde beleidsvrijheid is prijsgegeven in die zin dat het toegezegde item hoe dan ook een plaats in de uitzending moet krijgen.’ Dit oordeel is ook bij de Hoge Raad in stand gebleven.