Brand!
Afgelopen week stond ik per ongeluk en totaal onverwacht oog-in-oog met een ongekend grote brand in IJsselstein. Drie van de vier loodsen van de jachthaven, die naast het restaurant lagen, waar ik zat te lunchen, brandden in mum van tijd tot de grond toe af. Alle boten en in de loodsen gevestigde kleine ondernemingen werden door de vlammen meegenomen en drie personen raakten gewond. De metershoge vlammen en de rook waren vanaf mijn redactie in Utrecht te zien en de explosies van gas- en brandstoftanks uit de boten waren tot in de verre omtrek te horen.
In mijn ‘vorige’ leven was ik verpleegkundige en als zich een dergelijk drama voordoet in mijn omgeving (hetgeen gelukkig zelden gebeurt), schiet ik altijd direct in het standje ‘hulpverlener’ omdat doorgaans niet direct artsen of paramedici in de buurt zijn. Ook hier schoot ik direct in bovengenoemd standje, maar binnen een minuut bleek dat de getroffen loodsen volstrekt onbenaderbaar waren en dus hoopten we als aanwezige burgers dat zich niemand meer op het terrein bevond en keken we – als ratten in de val, want we konden niet weg van onze veilige plek – toe vanaf het aan het water gelegen terras. We hoorden de ene naar de andere explosie en zagen hoe het vuur in luttele minuten van de ene op de andere loods overging en zich richting het parkeerterrein van het restaurant begaf.
Nog voor de hulpdiensten gearriveerd waren realiseerde ik me ineens dat ik als rechtgeaard tijdschriftenmeisje (dat al jaren uit de algemene nieuwsjournalistiek was) met mijn neus bovenop hard nieuws stond. Dat omwonenden de explosies zouden horen en zich zouden afvragen waar al die rook vandaan kwam. Als vanzelf schakelde ik over naar het standje ‘journalist’, maakte een filmpje, zette het op twitter met een korte tekst over de plaats waar ik me bevond en ik tagte de fotojournalisten van de NVF en het regionale journaille dat ik hoopte te bereiken via #NVJ. Zoals gezegd, de hulpdiensten waren nog niet gearriveerd en in geen velden of wegen was een (foto)journalist te zien. Kort nadat de eerste hulpverleners in de vorm van twee politiemensen en één wagen van de brandweer waren gearriveerd, maakte ik een tweede filmpje en verspreidde het via twitter. RTV Utrecht vroeg toestemming om mijn materiaal te gebruiken en mijn journalistenhart riep spontaan: Natuurlijk! Want daartoe zijn wij op aard nietwaar? Het overbrengen van informatie naar belanghebbenden. Zolang het door mij (hopelijk) opgetrommelde journaille geen toegang had tot het terrein en/of nog onderweg was, was mijn amateuristische beeld kennelijk het enige beeld en dat mocht van mij naar buiten. Sterker; dat moest. Er was geen sprake van een dilemma, er was geen sprake van de tegenwoordigheid van geest om een vergoeding te vragen voor de één of andere NVJ-pot voor noodlijdende (foto)journalisten; er was alléén de drive om zo snel mogelijk via zoveel mogelijk kanalen het nieuws te verspreiden.
Vanaf het moment dat ik over een nabij gelegen weiland journalisten en cameraploegen het terrein zag naderen, heb ik me opgelucht teruggetrokken in het restaurant, waar inmiddels de waterdruk weg- en de elektriciteit was uitgevallen en waar ik een tijdlang zat te praten met een zeer geschokte serveerster, die ons eerder nog zo vrolijk onze lunch had geserveerd. Ze maakte zich zorgen over collega’s die eventueel nog op het terrein zouden zijn. Buiten woedde het vuur verder en probeerden brandweermensen (en dat waren er inmiddels heel veel) het vuur bij het parkeerterrein en het restaurant weg te houden. Mijn telefoon was inmiddels bijna leeg en omdat er geen stroom was, liet ik hem zoveel mogelijk met rust en zo ontging het me grotendeels (ik zag en reageerde op twee berichten) dat mijn beeld door verschillende media was gebruikt en ik inmiddels digitaal aan de hoogste boom was opgehangen door een aantal boze fotografen, omdat ik ‘schaamteloos geld uit de zakken van freelance fotografen had geklopt’ hetgeen ‘een schande’ was en onacceptabel gedrag voor een NVJ-bestuurslid dat er maar het beste aandeed om direct op te stappen, want dit was ‘de wereld op zijn kop’. Kennelijk had mijn lidmaatschap van het NVJ-hoofdbestuur in de ogen van deze boze fotografen, al die tijd moeten prevaleren boven mijn journalistieke DNA en kennelijk was het naar buiten brengen van nieuws, ook al was ik de enige die het kon brengen, ondergeschikt aan mijn allerbelangrijkste taak in het leven: het behartigen van de belangen van fotojournalisten.
Ik begrijp de frustratie van fotojournalisten over de ontwikkelingen in hun vakgebied (inmiddels helaas een gegeven) en over de neerwaartse spiraal waarin de tarieven voor professioneel gemaakt beeld zich bevinden (hopelijk nog geen onomkeerbaar gegeven). Ik begrijp het en ik begreep het eerder al. Reden waarom ik me de afgelopen jaren hard heb gemaakt voor deze beroepsgroep en voor de NVJ-campagne Journalistiek heeft een prijs. Wat ik echter niet begrijp en wat ik naar mijn mening niet verdien, is de buitenproportionele reactie van bovengenoemde ‘collega’s’. Want de woorden ‘schaamteloos’ en ‘schande’ verwijzen naar een vorm van opzet en naar de afwezigheid van betrokkenheid bij de problemen van fotojournalisten. Niet aan de orde in de beschreven situatie, waarin ik me heb opgesteld als burgerjournalist, die per ongeluk ooggetuige was van een drama. Het zou wat mij betreft de wereld op zijn kop zijn geweest als ik RTV Utrecht géén toestemming had gegeven mijn beelden te gebruiken en als omwonenden dus hadden moeten wachten op beeld van fotografen die er niet waren en het beeld dus niet konden maken. In plaats van ‘moord en brand’ roepen op twitter, zouden bovengenoemde boze fotografen er beter aan doen met ons de handen ineen te slaan en gezamenlijk te werken aan zaken waar we als NVJ/NVF al jaren mee bezig zijn: tijdige alarmering van de pers door politie en hulpdiensten bijvoorbeeld. Vrije toegang krijgen tot de plaats van een incident. En respect en erkenning voor de politieperskaart, om maar eens wat zaken te noemen.
Fotojournalisten zullen in de toekomst vrijwel altijd later ter plekke zijn dan omstanders met smartphones. Een zeer zorgelijke ontwikkeling waarvan ik nu ook in de praktijk getuige ben geweest. Tot mijn grote spijt. Ik had er een lief ding voor over gehad als ik daar niet was geweest en de beelden door een burger waren verspreid. Een burger die niks met de NVJ van doen had. Maar het liep anders. Ik kan mijn journalistieke DNA niet verloochenen en dus deed ik wat journalisten primair doen: het brengen van nieuws naar belanghebbenden. En daarbij was het vanzelfsprekend nooit de bedoeling noodlijdende freelancers de pas af te snijden. Dat mag duidelijk zijn.
Marjan Enzlin