TOEKOMST VAN DE DAGBLAD-CAO

maandag 20 april 2009

Onderzoek
TOEKOMST VAN DE DAGBLAD-CAO


Bestuur sectie Dagblad
NVJ, december 2008AANLEIDING

De CAO voor Dagblad journalisten zou belemmerend werken voor de dagbladsector. Te duur, te star, te ingewikkeld. Bovendien zou het mobiliteit tegenhouden. Veelgehoorde klachten van uitgevers en hier en daar ook hoofdredacteuren. Ook een aantal leden van de NVJ zelf vraagt om een andere CAO. Een die minder ingewikkeld is en multimedialer is.

De toekomst van dagbladen verandert in een rap tempo. Vorig jaar werd definitief de weg ingeslagen naar een multimediale toekomst, maar een kredietcrisis zorgt er bij een aantal bedrijven voor dat de investeringen op multimedia hier en daar nauwelijks nog gemaakt kunnen worden. Ook het gegeven dat dagbladbedrijven in handen zijn van partijen die winstmaximalisatie voor ogen hebben of hadden zorgt voor een guur klimaat en tast uiteindelijk de pluriformiteit van de media aan.

Alle aanleiding dus voor een onderzoek naar een modernere journalistieke CAO. De huidige CAO-dagblad is een prima opstap, maar nog zeer geënt op print. Het sectiebestuur heeft zich de vraag gesteld of wellicht aanpassingen nodig zijn die de CAO weer nauwer doen aansluiten bij de praktijk en die het document weer de zeggingskracht en herkenbaarheid kunnen geven die het verdient.

Het onderzoek dat gedaan is door het bestuur van de sectie dagblad NVJ is gericht op de rol van de CAO in een veranderend krantenlandschap. Dat de CAO slechts een onderdeel is van een complex veranderingsproces mag duidelijk zijn.

Dit onderzoek is bedoeld voor intern gebruik binnen de NVJ. Het kan worden gebruikt om in eigen huis de klokken gelijk te zetten voordat met de werkgevers over dit moeilijke onderwerp wordt gesproken. Het stuk kan – wellicht enigszins aangepast – alleen buiten de NVJ worden verspreid na overleg met het bestuur van de sectie dagblad.


INLEIDING

Het bestuur van de sectie dagblad heeft bij diverse personen en partijen informatie ingewonnen over de rol van de CAO dagblad in relatie tot een veranderend media landschap. Dagbladen worden multimedialer. Redacties dienen naast de gedrukte krant ook internetsites te bedienen en in de toekomst mogelijk ook tv en radio. De grens met commerciële activiteiten wordt steeds verder opgezocht. Vormen de dagblad CAO en de regels daarin opgenomen een belemmering voor een gewenste groei van een krantenredactie naar een multimediale redactie binnen een verantwoord verdienmodel, zo luidt de centrale onderzoeksvraag.

We spraken met een zeer divers gezelschap; chefs internetredactie, hoogleraren, economen, hoofdredacteuren, uitgevers. Vanuit verschillende invalshoeken werd het probleem belicht. Alle geïnterviewden zien dat er grote veranderingen optreden binnen de traditionele dagbladredacties. Bij de een ligt de focus bij de zorg over behoud aan journalistieke onafhankelijkheid, anderen bekijken het vanuit een economische invalshoek. En weer anderen zien juist het verband tussen beide.
Een haperende markt enerzijds ontmoet een maatschappelijk product anderzijds. En in dit speelveld bevinden zich de dagbladjournalisten en de dagblad CAO.

De conclusie uit de gesprekken is dat niet blijkt dat de huidige CAO een grote belemmering vormt voor de toekomst richting crossmedialiteit en multimedialiteit met een gezond verdienmodel. De bedreigingen liggen op hele andere vlakken, hoewel het kostenniveau van journalistieke arbeid in relatie tot de bestaande multimediale verdienmodellen wel genoemd wordt als zorgpunt. De aandachtspunten zijn: een overheidsbeleid dat gezonde marktwerking belemmert, het gegeven dat met nieuws in toenemende mate moeilijk geld verdiend kan worden, de rol van de hoofdredacteur in relatie tot de mentaliteit van de redacties, de invloed die de ontwikkelingen hebben op de redactionele onafhankelijkheid. Wel wordt vaak genoemd: de fotografiebepaling in de CAO werkt averechts als het gaat om multimedialiteit (journalisten hoeven niet een opdracht om te fotograferen te accepteren) en het feit dat niet altijd duidelijk is hoe de dagblad CAO aansluit bij de dagelijks praktijk.

De algehele oplossing lijkt te liggen in een wijziging van een CAO:
- naar een minder omvangrijke set van arbeidsvoorwaarden,
- waarbij alle mogelijke obstakels voor multimedialiteit weggehaald worden
- en waarbij het definiëren van journalistieke werkzaamheden scherper wordt.


1. CROSSMEDIALITEIT EN MULTIMEDIALITEIT

Uit het onderzoek blijkt dat de beide begrippen door elkaar gebruikt worden. Multimedialiteit wordt met name gezien vanuit een technisch oogpunt. Nieuws wordt via verschillende platforms bij de nieuwsconsument gebracht; print, internet, radio, tv, mobiele telefoons etcetera. Bij multimedialiteit horen extra/andere vaardigheden, zoals kennis van computers, beeld, fotografie, cameratechnieken etc. Crossmedialiteit is ruimer en richt zich meer op het concept. Hoe zorg je ervoor dat ‘jouw nieuws’ dusdanig wordt bewerkt dat het past bij het medium/het platform waardoor het wordt verspreid. Bij een aantal krantenredacties wordt onder crossmedialiteit ook het bedenken van concepten rondom nieuws verstaan. Het gaat daarbij om een integrale aanpak waarbij ‘eventorganisatie’ bij het journalistiek werk hoort en onderdeel wordt van de functieomschrijving.

Een goed voorbeeld van crossmedialiteit is een project van het Brabants Dagblad: een groep journalisten kreeg de opdracht een week lang vanuit één straat in een stad nieuws te genereren en vervolgens mee te laten denken over spin offs op dit thema. Een ander voorbeeld het organiseren van debatten, zoals over het verdwijnen van koffieshops (uitgevoerd door de PZC).

Bij een aantal redacties bestaat de wens om te investeren in een geïntegreerde crossmediale benadering van nieuws door journalisten. Andere redacties kiezen juist voor een benadering waarbij marketing en journalistiek, vanuit hun eigen invalshoek en verantwoordelijkheid een samenwerkingsverband aangaan. Beide benaderingen vragen om andere vaardigheden van journalisten (hoe bedien ik een fotocamera, hoe schrijf ik voor internet, hoe krijg ik mijn artikelen zelf geplaatst op internet etcetera), maar ook om een andere manier van denken (de ‘scoop’ niet meer bewaren voor de krant van morgen, maar meteen op internet plaatsen, bij alle artikelen denken aan een krantenversie en een internetversie, het proactief meedenken over manieren om publiek te bereiken en te betrekken door bijvoorbeeld sms-acties direct naar aanleiding van een artikel of een nieuwsbericht).

Niet alle geïnterviewden staan te springen bij al deze noviteiten. Het ‘verkopen’ van nieuws wordt gezien als een bedreiging van de redactionele onafhankelijkheid. Bijvoorbeeld bij de Volkskrant is men vrij strikt over het scheiden van de marketing van de redactie. Fysiek zitten die niet bij elkaar op de werkvloer ondanks de wens van de directie. Anderen zijn juist erg enthousiast. Die zien de mogelijkheden van het bereiken van een groter publiek. Maar ook die groep ziet dat er hoe dan ook druk komt te liggen op redactionele onafhankelijkheid. Die groep wil niet over de grens heen, maar vindt het interessant om de grenzen te blijven bewaken en het als een uitdaging te blijven zien.

Bij Dagblad van het Noorden heeft men gekozen voor een benadering waarbij marketing en de internetredactie fysiek bij elkaar zijn gaan zitten. Het blijkt in de praktijk dat de grenzen van journalistieke onafhankelijkheid goed te bewaken zijn. Dat heeft wel tijd gekost en veel creativiteit, maar er is nu een werkbaar model. De uitdaging is nu vooral gelegen in de wijze waarop de rest van de redactie aangehaakt wordt op het multimediale model. Bij Brabants Dagblad is men begonnen met het uitdelen van een prijs van de week om redacteuren te stimuleren crossmediaal te laten denken en werken. Het vervolg is om het ook concreet in te bouwen in de beoordelingssystematiek. Bij een aantal dagbladen is dat al gebeurd.

Ervaringen uit Noorwegen en Zweden waarschuwen ons tegelijkertijd voor een te rigoureuze aanpak bij het ombouwen van redacties; het is niet goed, niet nodig en dus een desinvestering om iedereen alles te laten kunnen. Er blijven journalisten nodig die alleen maar onderzoeksjournalistiek doen, achtergrondartikelen, opinies etcetera.

Het nieuwe functiegebouw en de beoordelingssystematiek binnen de CAO voor Dagbladjournalisten bieden voldoende mogelijkheid om redacties crossmediaal/multimediaal te laten werken.

In de praktijk blijken veel misverstanden te bestaan over het ‘nieuwe’ loongebouw. Die zijn zo hardnekkig, veelal door een verkeerde uitleg, dat het loongebouw op een aantal redacties afgeschreven wordt. Die verkeerde interpretatie is voornamelijk gericht op het ‘beschrijven van de stoel’, versus ‘het beschrijven van de persoon’. Handiger is om te beschrijven wat de persoon ‘doet’ inplaats van wat ie kan (oude loongebouw). 1 functiebeschrijving kan, en dat is per redactie verschillend, elementen bevatten van wel 6 referentiefuncties. De NVJ spreekt daarom liever van het ‘beschrijven van de handen’. Die werkzaamheden kunnen vervolgens worden meegenomen in de functiebeschrijvingen en beoordelingen.


2. NIEUWS MAKEN KOST GELD, HET OVERNEMEN IS GRATIS

Veel aandacht is uitgegaan naar het in kaart brengen van de problematische situatie waarin de dagbladen zich bevinden. Als uitgangspunt namen we daarbij, conform de vraagstelling, de CAO en de salariskosten. De werkelijkheid is echter complexer dan dat. Met het omlaag brengen van de kosten alleen los je het probleem niet op. Het probleem spitst zich immers meer toe op verdienmodellen dan op besparingsmodellen.

Centraal hierbij staat het probleem hoe je investeringen (journalistieke arbeid) omzet in een verdienmodel. Als obstakels worden genoemd:

1. Oneerlijke concurrentie
Dagbladen opereren in een ‘scheve’ nieuwsmarkt, waarbij de overheid concurrenten (omroepen) subsidieert. De mediabrief van Plasterk van november 2008 verandert hier niets aan, integendeel, versterkt dit juist. Het beleid is gericht op het steunen van instituten en op een publieke versus private marktbenadering.

2. Auteursrecht werkt niet mee
De huidige auteursrechtelijke bepalingen zorgen voor problemen bij het te gelde maken van nieuws als economisch product. Een nieuwsbericht op de website van De Volkskrant kan binnen 1 minuut overgenomen worden door het NRC of door het Radio 1 Journaal of door de website www.nieuwsvoorjou.nl van een willekeurige hobby uitgever/weblogger. Deze partijen kunnen geld verdienen met het verspreiden van nieuws waarvoor ze zelf de investeringen niet gedaan hebben. Het dagblad dat geïnvesteerd heeft in het maken van het nieuws kan dit moeilijk exclusief te gelde maken. En dit leidt tot:

3. Somberheid over nieuwe verdienmodellen
Uitgevers hebben een gebrek aan vertrouwen (en aan feitelijke onderbouwing) om met nieuws en internet geld te verdienen en om er aldus in te investeren. Uitgevers vinden dat redacties multidisciplinair zouden moeten kunnen werken, maar hebben (nog geen) businessmodel paraat om ervoor te zorgen dat het in journalistiek geïnvesteerde kapitaal te gelde gemaakt kan worden.

Vanuit dit gebrek aan nieuwe verdienmodellen verschansen uitgevers zich op dit moment nog steeds achter de papieren uitgave, waarbij vanwege teruglopende rendementen daar, kostenreductie hoogste prioriteit heeft. Gevangen tussen neergaande advertentieinkomsten en oplagedaling enerzijds en een gebrek aan een nieuw multimediaal concept waarbij op een andere manier geld verdiend kan worden met nieuwsproductie ziet men alleen nog heil in ruwe kostenreductie. Dat leidt tot ontslagen of het aannemen van journalisten voor internetactiviteiten die niet onder een CAO gebracht worden.

4. Nieuwsgaring steeds moeilijker
De kleiner wordende redacties zien dat er steeds meer inspanningen gedaan moeten worden om nieuws te vergaren. Communicatieafdelingen van bedrijven en overheden worden tot hoge hoogten opgetuigd, alles gericht om een optimale en vooral positieve nieuwsstroom te genereren. Voor journalisten wordt het steeds tijdrovender en vaak ook moeilijker om achter de opgebouwde wallen te komen waar op basis van eigen waarneming nieuws gemaakt kan worden. Dit probleem is overigens een probleem dat uiteindelijk ook andere redacties (bv omroepen) zal raken. TV en radioredacties brengen veel – nu nog- door kranten gemaakt nieuws. Die stroom zal echter steeds magerder worden. Of zoals een van de geïnterviewden het zelfs uitdrukte: ‘uiteindelijk – en die tijd is dichter bij dan je denkt- schrijven we alleen nog persberichten over en bewerken we ANP berichten. Maar ja, de krant staat dan wel vol en daar lijkt het uitgevers vooral om te gaan’.

Geconstateerd moet worden dat ook de politiek niet de problematiek doorziet van de huidige malaise in de dagbladbranche. Het probleem zal niet zozeer zijn dat titels verdwijnen of dat er geen nieuws meer te lezen is, maar dat dit nieuws minder en minder divers wordt. Dat laatste vormt de kern van wat met bedreiging van de pluriformiteit bedoeld wordt.

5. Jongeren lezen ‘bijna’ geen betaalde dagbladen
Maar dat is op zich niets nieuws. Abonnees waren altijd al iets ouder en grijzer. Dat het aantal krantenabonnees afneemt door vergrijzing in de abonneebestanden is op zich niet juist. Wel dat dertigers niet (meer) automatisch een abonnement nemen. Daarnaast is de markt heterogener geworden en neemt de interesse voor nieuws in het algemeen af. Door de individualisering worden meningen en opinies belangrijk. Een kaal nieuwsbericht is genoeg om een mening van 1000 woorden te formuleren. In allerlei chatrooms zie je dat gebeuren. Jongeren zijn geïnteresseerd in elkaars mening, maar kennelijk minder in de details of de duiding van het nieuws. Maar gratis dagbladen blijven onverminderd in trek bij jongeren en in toenemende mate bij allochtone jongeren.

6. Nieuws wordt een bijproduct
Frank Kalshoven, columnist economie van De Volkskrant en eigenaar van de Argumentenfabriek, voorspelt dat de zeggingskracht van nieuws afneemt. Nieuwsvoorziening aan het publiek wordt meer een ‘bijproduct’ van een andere kernactiviteit. Met de kernactiviteit wordt het geld verdiend, het bijproduct kan zo (bijna) gratis aangeboden worden, zo is zijn verwachting

7. Naar een andere focus
Mede omdat het nieuws voor de consument overal gratis verkrijgbaar is, zal de differentiatie hem niet zozeer in het nieuws/de primeurs zitten, maar moet de consument die een abonnement op een dagblad wil meer gebonden worden door bijvoorbeeld columnisten. Het belang van de klantenbinders zal ook in de salarisstructuur tot uiting (moeten) komen. Frank Kalshoven voorspelt een groter verschil tussen de sterren en de overige redactieleden. Er komt een structuur met ‘enkele sterren’ met hoog salaris, een middenkader en een aantal uitvoerders.

De dagbladjournalistiek kent in de praktijk een plat arbeidsmodel vanuit het oude loongebouw. Het nieuwe loongebouw biedt meer kansen voor een arbeidsmodel met paar sterren (verslaggever/columnist), klein middenkader en grote onderlaag.

Journalistieke vaardigheden zouden beter en breder moeten worden bijgehouden, om marktwaarde te verhogen maar ook om de verandering naar ander werk (buiten journalistiek) makkelijker en breder mogelijk te maken.


3. MARKTCONFORMITEIT CAO DJ

De NVJ heeft een vergelijking gemaakt met de structuur van redactionele loonkosten bij tijdschriften en omroepen en uit die vergelijking blijkt dat het huidige loongebouw marktconform is. Ook sluit de CAO DJ aan bij vergelijkbare CAO’s zoals bijvoorbeeld van communicatieadviseurs of beleidsmakers/ambtenaren. (We laten hier verschillen tussen het beloningsniveau in verschillende journalistieke sectoren even buiten beschouwing).

Uitgevers nemen een andere benchmark dan arbeidskosten in vergelijkende sectoren, namelijk die van verdiencapaciteit en omstandigheden. Een vergelijking met de postmarkt wordt gemaakt (nu nog een monopolist, maar uiteindelijk zal dat een open markt worden). Postbodes zullen daar op termijn minder moeten gaan verdienen, domweg omdat de concurrentie keihard wordt wat de rendementen ernstig onder druk zal zetten. Ook wordt een vergelijking getrokken met de ICT markt waar arbeidscontracten gekoppeld zijn aan winstmarges en salarisverhogingen worden uitgekeerd als er ook daadwerkelijk een hoger rendement wordt behaald dan begroot.


4. ZORG OM DE REDACTIONELE ONAFHANKELIJKHEID

Journalisten zelf zien journalistiek van oudsher als waarheidsvinding. Journalisten nemen de taak op zich om, schrijvende voor een (papieren of elektronische) titel, onafhankelijkheid uit te dragen. Die onafhankelijkheid heeft naast een maatschappelijke waarde ook een economische waarde, het kan gezien worden als je USP; het ´unique selling point´. Je verkoopt betrouwbaarheid. Lezers moeten van een krant of een elektronische versie kunnen verwachten dat het waar is wat er wordt gemeld, dat er geen beïnvloeding is door adverteerders en ook dat op een accurate manier de complexe werkelijkheid wordt geduid en samengevat.

Internet zorgt ervoor dat die grenzen vervagen. Op internet is het moeilijker aan te geven wat redactionele inhoud is en wat afkomstig is van een adverteerder. Althans daar is nog geen dusdanige modus voor gevonden dat het voor de nieuwsconsument herkenbaar is.

De technische aspecten van internet zorgen ervoor dat de grenzen vervagen, wat ertoe leidt dat de redactionele onafhankelijkheid onder druk staat. De komst van gratis dagbladen, waarbij adverteerders de enige inkomensbron zijn, zorgt ervoor dat de grenzen van de onafhankelijkheid worden opgezocht.

Uit de gesprekken met journalisten en hoofdredacteuren blijkt dat de inhoud van de artikelen nagenoeg altijd (nog) wel vanuit een onafhankelijke blik is geschreven. Echter, de selectie van de onderwerpen wordt bij een aantal dagbladen in toenemende mate bepaald door de adverteerder. Artikelen over banken, artikelen over groene stroom, artikelen over musicals, films, theater etcetera, worden steeds vaker geschreven, omdat er een relatie is tot de advertenties die verkocht worden. Omdat een energiebedrijf adverteert, wordt een artikel geschreven over groene stroom. De meeste geïnterviewden zijn van mening dat niet alleen de inhoud, maar ook de selectie van het nieuws in je krant moet gebeuren op basis van journalistieke onafhankelijkheid.

Het vasthouden aan een redactiestatuut wordt door bijna alle geïnterviewden als belangrijk gezien, juist omdat die druk wordt opgevoerd.

Irene Costera Meijer, bijzonder hoogleraar Journalistiek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, ziet nieuws vooral uit het perspectief van de burger; als een middel om sociale cohesie te bevorderen en burgers adequate informatie te verstrekken. Zij ziet journalistiek/nieuwsvoorziening als een bijdrage voor burgers om hun leven zin en vorm te geven.

In toenemende mate ziet ze dat kranten nieuws zien als content. Content die onderscheiden kan worden in informatie, entertainment en human interest. Het belang van een overheid in een maatschappij waarin (groepen) burgers in een sociale context met elkaar leven kan haaks staan op de belangen van de aandeelhouders van mediabedrijven.

ICM ziet een belangrijke rol weggelegd voor hoofdredacteuren. Er van uitgaande dat nieuws een manier kan zijn waarop burgers zin geven aan hun leven gaat het dus om zoeken naar een juiste en adequate manier van nieuws brengen. Dat vergt van de nieuwsbrengers veel creativiteit en vooral ook inzicht in wat burgers beweegt en raakt. Dat is een grote opdracht aan hoofdredacteuren, die zich nog meer met de inhoud van de krant/nieuwsmedium moeten bezighouden. Adverteerders moeten niet de inhoud van de krant gaan bepalen. Volgens haar zou dat –indirect- de burger moeten zijn.

In dat opzicht ziet zij het redactiestatuut als een belangrijk instrument. Zij pleit er juist voor dat er nog iets aan toegevoegd wordt en dat noemt zij ‘respect’. Respect voor het onderwerp, voor de mensen die er bij betrokken zijn. Dat betekent dus niet (zelf)censuur van journalisten, maar wel een correcte afweging van de manier waarop het nieuws wordt gebracht. Dat vraagt ook andere skills van journalisten. Verder stelt ICM dat ook empathie een belangrijke skill zou moeten zijn van journalisten (zonder dat het brengen van nieuws wordt belemmerd, het gaat om de manier waarop het nieuws gebracht wordt). Journalist zijn zal een ingewikkelder en meer verantwoordelijk beroep worden.

Burgerjournalistiek is voor ICM een begrip dat ze vooral wil uitleggen als een manier waarop burgers nieuws onder de aandacht kunnen brengen van professionals die daar vervolgens op een respectabele en adequate manier mee omgaan. Veel burgerjournalistieke projecten falen, omdat het wordt gezien als een goedkope manier van nieuws verzamelen. Zij constateert onervarenheid bij redacties hoe om te gaan met een afnemende almachtigheid bij het brengen van het nieuws en een toename van bijdragen door burgers.

Evert Verhulp, hoogleraar arbeidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, hecht eveneens zeer aan het redactiestatuut. Volgens hem kan dit geen obstakel zijn bij een eventuele modernisering van de CAO. Hij acht het wel mogelijk het redactiestatuut terug te brengen tot de essentie: de garantie dat de nieuwsvoorziening van een medium onafhankelijk is. Ook kan worden gedacht aan een keurmerk, uitgereikt door een onafhankelijke stichting, maar geïnitieerd door de NVJ. Als die jaarlijks toetst of de berichtgeving van een site onafhankelijk is, dan kunnen merken (waaronder dagbladsites) zich daarmee onderscheiden. Verder zul je met de bepalingen in het redactiestatuut geen nieuwe (jonge) leden winnen. Hij raadt aan (intern) eens de proef op de som te nemen en te kijken welke bepalingen als overbodig uit een redactiestatuut kunnen worden geschrapt.

Het redactiestatuut blijft volgens Van Kalshoven van groot belang. Het is het instrument dat er voor zorgt dat nieuws zich van content onderscheidt. Volgens FK moet het communicatiever worden van redacties richting de burger niet verward worden met het ter discussie stellen van een redactiestatuut. Krantenredacties moeten commerciëler worden, maar dat betekent niet dat het redactiestatuut losgelaten hoeft te worden.

Er bestaan vele misverstanden over het redactiestatuut. De CAO zegt echter weinig over de inhoud van het statuut. Wel dat ie er moet zijn en dat deze de positie van de redactie regelt, alsmede van de hoofdredactie. Een redactiestatuut garandeert onafhankelijkheid en kan dus een (economische!) meerwaarde zijn, dat het dagblad (nieuwe stijl) onderscheidt van andere nieuwsproducenten. Feit is dat er vele verschillende statuten zijn.


5. WIJZIGING VAN EEN CAO: kansen en bedreigingen

Volgens Evert Verhulp, hoogleraar arbeidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, is het zelden in het belang van werknemers om CAO’s te moderniseren en in het geval van de CAO Dagblad in ieder geval niet in het belang van de dagbladjournalisten om deze CAO aan te passen. De prijs van arbeid wordt volgens Verhulp bepaald door de markt. Dat betekent dat een journalistieke CAO nooit kan voorkomen dat relatief eenvoudige werkzaamheden voor het internet worden uitbesteed aan tekstbureautjes. Mochten deze taken worden toegevoegd aan de functieprofielen van dagbladjournalisten dan zal dat waarschijnlijk geen verhoging van hun inkomen tot gevolg hebben – wat geen onlogische gedachte is - maar eerder een verlaging. “Een CAO waar ook internetjournalisten in zijn opgenomen komt nooit van de grond als hij niet conform de markt is”, aldus Verhulp.

Werkgevers zullen een modernisering van de CAO altijd aangrijpen om tot een verlaging van de loonkosten te komen. “De vraag is of je daarin mee moet gaan”, aldus Verhulp. Hij wijst erop dat wij er wel goed aan doen om de arbeidsvoorwaarden voor zelfstandigen in een CAO onder te brengen. Aangezien werkgevers gebonden zijn aan de CAO, moeten zij die bepalingen volgen bij het inhuren van freelancers. Helaas wijst de praktijk tot dusver uit dat dit punt nooit een CAO-akkoord zal halen.

Dat werkgevers neigen naar het afsluiten van bedrijfsCAO’s is volgens Verhulp te verklaren. Werkgevers vinden het echter niet aantrekkelijk om met afzonderlijke ondernemingsraden te onderhandelen. Het is op dit moment niet de trend om niet mee te doen aan de CAO en je te onttrekken aan de werknemersvereniging.

Conclusie is dat de NVJ moet blijven proberen om nieuwe, jonge leden te trekken, maar dat de modernisering van de CAO daarvoor niet het voor de hand liggende middel is. Het is niet aan journalisten om het economische tij of trends in de mediawereld te keren. Zij zijn daarin volgers van een beleid dat door uitgevers en hoofdredacteuren bepaald wordt.

Verhulp ziet een goede tussenoplossing in een integrale multimediale journalistieke CAO dwars door alle branches heen. Die bevordert de mobiliteit van journalisten tussen journalistieke bedrijven, maar ook daarbuiten. Bedrijfscao’s zorgen er juist voor dat mobiliteit wordt tegengegaan, evenals branche CAO’s. Het lijkt het concept dat aansluit bij de behoefte van journalisten, van uitgevers en bij de veranderende dagbladwereld.

Verhulp wijst er verder op dat een redactionele opfrissing van de teksten en het beter leesbaar maken al een wereld van verschil kan maken. Zeker ook richting de jongere leden.

Want dat wordt door bijna alle geïnterviewden gemeld: het is een moeilijk leesbaar boekwerk geworden waarvan de doorleving en dus ook de acceptatie weg dreigt te zakken. Toegankelijkheid van CAO en redactiestatuut zal de relevantie van deze documenten voor veel journalisten doen toenemen.

In een – vereenvoudigd - redactiestatuut zou een verplichting kunnen staan dat elke dagbladredactie om de 3 jaar een ‘mission statement’ formuleert waarbij je het redactiestatuut opnieuw tegen het licht houdt evenals je positie in de markt c.q. je rol in de samenleving.


6. MULTIMEDIAAL EN CROSSMEDIAAL WERKEN IS DE VERANTWOORDELIJKHEID VAN HOOFDREDACTEUREN

Door alle betrokkenen wordt de rol van de hoofdredacteuren genoemd. Cruciaal wordt de wijze waarop hoofdredacteuren hun redacties kunnen managen naar een multimediale toekomst waarbij samenwerking (met strikte regels) met marketing normaler zal worden. De uitdaging ligt er in om niet de redactionele onafhankelijkheid te verliezen.

In de toekomst zal er een verschil tussen hoofdredactionele opvattingen plaatsvinden.
Er zullen hoofdredacteuren zijn die principieel blijven (en daarin juist hun economische meerwaarde zien!) , er zullen ook weer hoofdredacteuren zijn die juist te rekkelijk worden, aldus Bart Brouwers, hoofdredacteur van Spits.

Hoofdredacteuren raken steeds meer verdeeld als het gaat om het zoeken naar oplossingen voor problemen in de dagbladbranche. De ene hoofdredacteur focust zich op het overleven en dus meer commercieel aantrekkelijk maken van de titel, steeds meer bezien vanuit een ‘format’ idee, de andere hoofdredacteur trekt zich terug op de kerntaken van de journalistiek. Uitgevers en een groot aantal hoofdredacteuren wijzen echter voor een groot deel allerlei (indirecte) vormen van subsidiering door een overheid ten principale af. In de VS worden de overheid en het mecenaat inmiddels gezien als de bronnen van geldstromen die ervoor moeten zorgen dat journalistieke onafhankelijkheid gewaarborgd blijft. Prof Zittrain, Harvard, die op 3 mei tijdens de dag van Persvrijheid sprak over journalistiek en internet voorspelde: ‘nieuws zal in een ondernemingsomgeving met winstmaximalisatie niet langer onafhankelijk bedreven kunnen worden’.

Die afwijzing komt enerzijds voort uit een ondernemersperspectief (‘je neemt geen geld aan, je verdient het zelf en anders gaan we wel koekjes verkopen’), anderzijds vanuit de angst om de schijn van afhankelijkheid op je te laden. Feit is wel dat een dergelijke houding er wel voor zorgt dat een aantal titels dreigt te verdwijnen. Een eenduidige mening van hoofdredacteuren zou in ieder geval een belangrijk signaal zijn en mee kunnen werken aan pluriformiteit van de pers.

Het NOS journaal wordt ook gesubsidieerd, maar is een toonbeeld van onafhankelijkheid. Belangrijk is dat het een autonome jaarlijkse geldstroom is. Daarin zit ook de oplossing. Een autonome geldstroom vanuit de overheid die zorg draagt voor de journalistieke infrastructuur in ons land los van ‘de huizen’ die het nieuws maken. Het is de vraag of een strijd tussen dagbladen en omroepen, zoals die eind vorige maand aangewakkerd werd door hoofdredacteuren en uitgevers, tot een werkbare oplossing leidt.

Frank Kalshoven ziet het probleem ook op competentieniveau: de huidige hoofdredacteuren zijn niet genoeg getraind in het maken van een ommezwaai in de cultuur op de redacties. Daar zit zijns inziens dan ook een van de grootste problemen in de journalistiek.

Door verschillende sprekers wordt de NVJ geadviseerd om aan te geven aan hoofdredacteuren dat zij door moeten krijgen dat de toekomst multimediaal is, dat ze – vindt Kalshoven - open staan voor verschuiving in salaris op redacties richting “sterren- kader -brede onderlaag”- indeling en door erop te wijzen dat onderhouden/uitbreiden van vaardigheden van journalisten van groot belang is. Een samenwerking met marketing is met de juiste afspraken en behoud van onafhankelijkheid niet onmogelijk. Een autonome geldstroom aan dagbladen en aanverwante sites zou niet afgewezen mogen worden.

Dat de CAO ook vaak door hoofdredacteuren wordt aangegrepen als reden om vernieuwingen niet door te kunnen voeren noemt een aantal sprekers ‘makkelijk’. Een CAO is een gegeven waarmee je nu eenmaal moet sturen. Dat vraagt om managementvaardigheden waarvan verwacht mag worden dat hoofdredacteuren die juist heel goed (zouden moeten) beheersen.


8. CONCLUSIES/AANBEVELINGEN

Uit het onderzoek komen de volgende conclusies naar voren:

BINNEN DE CAO
1. De noodzaak om redacties multimedialer te laten werken is groot. Dat vraagt om een andere indeling van redacties en inzet van journalisten. Binnen het bestaande functiegebouw is dat mogelijk
2. De veranderingen vragen om gerichte scholing, zowel op het gebied van technische vaardigheden als crossmediaal leren werken en denken. Op NDP/NVJ niveau zouden de scholingsbehoeften in kaart gebracht moeten worden en vanuit een centrale aansturing zouden overeenkomsten gemaakt kunnen worden met opleidingen, waarbij kosten gedrukt kunnen worden. De NVJ Academy zal zich het komende jaar toeleggen op het uitnodigen van diverse buitenlandse sprekers die een aantal (succesvolle) veranderingsprocessen en projecten zullen toelichten. Hoofdredacteuren zullen, daar waar nodig en wenselijk, gefaciliteerd moeten worden met het opbouwen van managementskills, met name op het gebied van veranderingsprocessen.
3. Het is aan te bevelen om meer multimediale functies te beschrijven gericht op specifieke vaardigheden (‘beschrijven van de handjes’). Het loongebouw dient daarbij nog eens beter uitgelegd te worden. Geen star gebouw waarbij je op basis van een referentiefunctie wordt ingedeeld, maar een ‘toolkit’ om je eigen functies per redactie samen te stellen.
4. In de CAO dient nadrukkelijker opgenomen te worden dat journalistiek werk uitgebreid wordt: er moet nagedacht worden over een formulering van journalistieke arbeid die beter aansluit bij de huidige praktijk van internet.
5. Het is aan te bevelen om per redactie de redactiestatuten tegen het licht te houden en te bekijken hoezeer ze bestand zijn tegen een toenemende druk van commerciële invloed en de komst van internet. Ook zou het redactiestatuut tegen het licht gehouden moeten worden, daar waar het gaat om de journalistieke verantwoordelijkheid richting de buitenwereld. Let wel: dit heeft alleen nut als het redactiestatuut – wellicht in een iets toegankelijkere vorm – nog nadrukkelijker de journalistieke onafhankelijkheid van redacties benadrukt dan nu al het geval is. Des te steviger de tekst van een redactiestatuut, des te makkelijker het voor journalisten is om samen te werken met commerciële afdelingen.
6. Doorstroom van journalisten kan gestimuleerd worden door een journalistieke RaamCAO te maken waar alle functies, van hoog tot laag, zijn opgenomen. De concrete voordelen hiervan dienen te worden aangetoond.
7. Eventuele modernisering van de CAO DJ zal gericht moeten zijn op een omvorming van de CAO DJ naar een onderdeel van een Multi media CAO voor journalisten. Een eerste stap in de modernisering van de CAO is gelegen in het onderscheiden van een ‘hoofdtekst’ en bijlagen. In de hoofdtekst zullen de bepalingen over salaris, vakantiedagen, inconvenientietoeslagen, redactiestatuut etcetera opgenomen moeten worden. De CAO DJ zal, als eerste stap, op weg naar 1 journalistieke raamCAO, bij de eerstvolgende onderhandelingen hernoemd kunnen worden, bv Multimediale CAO voor dagbladbedrijven.
8. Er dient extra aandacht te komen voor freelancers en verdiensten. Dat wordt ervaren als een lekkende achterdeur voor vaste dienst medewerkers.

BUITEN DE CAO
9. De nieuwsvoorziening op peil houden en tegelijkertijd innoveren en investeren in scholing wordt in een krimpende markt steeds moeilijker, zo niet onmogelijk. De verandering in de richting van een multimediale dagbladwereld is noodzakelijk en onstuitbaar, maar zal op korte termijn nog niet het gewenste verdienmodel opleveren. Investeringen in multimedialiteit lopen hierdoor gevaar. Wat betreft scholing in het kader van innovatie zal er geld van buiten aangetrokken moeten worden, bijvoorbeeld via het Stimuleringsfonds voor de Pers.
10. Uitgevers en journalisten moeten gezamenlijk optrekken richting politiek, een groot deel van de veroorzaakte problemen zit hem in een scheefgegroeide marktwerking.
11. Het ontvangen van een autonome geldstroom om de journalistieke infrastructuur in stand te houden, zou niet moeten worden tegengehouden.
12. Een gezamenlijke aanpak op het gebied van auteursrecht dient op een zo kort mogelijke termijn opgepakt moeten worden. Het kunnen verdienen aan nieuws met hulp van het auteursrecht moet beter mogelijk worden. Een vergelijking met de entertainmentindustrie dient gemaakt worden. Daar zijn scherpere afspraken over repartitieregels. Het ontvangen van nieuws op mobiele telefoons zou beter geregeld moeten worden via ‘hard ware’ heffingen.


HOE NU VERDER? (BEDREIGINGEN)

Voor de dagbladjournalisten staat veel op het spel. De dagelijkse praktijk verandert en dus moet onder ogen worden gezien in hoeverre de CAO Dagblad mee moet veranderen. Duidelijk is dat schotten die nu bestaan tussen journalistieke disciplines gaan verdwijnen. Dat maakt een CAO voor alleen dagbladjournalisten minder logisch. Aanpassingen in de richting van een multimedia-cao brengen echter risico’s met zich mee. Dat een uitbreiding van taken (ten behoeve van multimedia) leidt tot een hogere honorering ligt allerminst voor de hand. Integendeel zelfs. Evert Verhulp heeft goed verwoord dat arbeidskosten worden bepaald door de markt. En vanuit de markt is er nu al een grote druk op de salarissen van dagbladjournalisten. Deze studie is het beste bewijs dat het sectiebestuur dagblad niet alleen maar vasthoudt aan bestaande verworvenheden. Dat neemt niet weg dat we willen waarschuwen straks niet het kind met het badwater weg te gooien. De belangen van werkgevers lijken momenteel wezenlijk anders dan die van journalisten. En ook de gedachte dat een multimedia-cao vele nieuwe, journalistiek gerelateerde beroepsgroepen zal aanspreken is risicovol. De sectie dagblad is nog steeds de grootste sectie binnen de NVJ. Het is maar zeer de vraag of de vereniging ooit kan worden uitgebreid met een ‘sectie Geen Stijl’.

Dat leidt tot een twaalfde, zeer belangrijke aanbeveling:

12. (Het bestuur van) De sectie dagblad dient te allen tijde nauw te worden betrokken bij toekomstige studies en eventuele onderhandelingen over een multimediale CAO.


LIJST VAN GEINTERVIEWDEN

Irene Costera Meijer, hoogleraar Journalistiek aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en lector ‘Media and Civil Society’ aan Windesheim

Evert Verhulp, hoogleraar Arbeidsrecht Universiteit van Amsterdam

Frank Kalshoven, columnist De Volkskrant en directeur/eigenaar van De Argumentenfabriek

Jan Venema, chef internetredactie Dagblad van het Noorden

Bart Brouwers, hoofdredacteur Spits

Diverse dagbladuitgevers, diverse journalisten en hoofdredacteuren