Persbeleid, hebben we een probleem dan?

woensdag 23 mei 2012

Het riegelt hier in Den Haag van de journalisten, voor elke fractiedeur staan bij een opstootje 10 camera’s en 20 journalisten, De Elfstedentocht, – die nooit kwam – is zeker door 50 verschillende nieuwsmedia van alle kanten belicht, dus over welk probleem hebben we het hier? En daarbij, er is toch een enorm aanbod aan websites, gratis (huis-aan-huis) kranten, tv-kanalen? En er wordt ook nog eens geld mee verdiend, dus waarom hier publieke middelen aan besteden? Een eenvoudig antwoord: omdat de controlerende, onderzoekende functie van de journalistiek met name regionaal en lokaal ernstig onder druk staat en de regionale omroep hier niet in voorziet.

Titels worden lege huls
Na een fusiegolf in de jaren negentig staan de meeste regionale en lokale titels nog wel overeind, maar de huls wordt steeds leger. Het belangrijkste regionale krantenbedrijf Wegener heeft in tien jaar tijd haar redacties gehalveerd, van 2.000 naar 1.000 journalisten en gaat hier de komende periode gestaag mee door. Eindresultaat is nog steeds een regionale krant, maar met minder eigen nieuws, minder aanwezigheid in de lokale politiek en regio, kortom, de controlerende en signalerende kracht gaat verloren, terwijl deze functie niet wordt overgenomen door digitale substituten.
Deze lokale initiatieven zijn er wel, maar kunnen nog nergens een professionele redactie bekostigen en blijven derhalve hangen in het rondpompen van dezelfde informatie.

Het meest pijnlijk zichtbaar is het probleem in nieuwe steden, zoals Almere, waar een korps van 60 communicatiemedewerkers bij de gemeente werkt, maar geen krant en redactie meer te vinden is, die zich richt op de stad.
Natuurlijk is zelfs de landelijke pers breed present als er een grote rel is in een dergelijke gemeente. Maar de vraag is of je lokale politieke keuzes op één grote rel wilt laten baseren.

De vraag is of je voor lief neemt dat lokale misstanden gewoon blijven bestaan, omdat het de gemeente zelf is die via haar eigen communicatiekanalen en persberichten mooi weer kan blijven spelen.
Het probleem dat ik hier bij jullie op tafel leg is niet het verdwijnen van titels of papier, maar het verdwijnen van publieke functies.
Daar zou de overheid met gerichte maatregelen haar beleid op moeten richten.

We zitten in een transitiefase, waarbij we de controlerende, onderzoekende rol van de media, die zeer arbeidsintensief is, met name lokaal en regionaal niet langer cadeau krijgen, als onderdeel van een maatschappelijk betrokken concern en lucratief uitgeefmodel.

Dat betekent dat naast de publieke omroep, de overheid in onze optiek actiever moet nadenken over de wijze waarop zij deze belangrijke publieke functie kan stimuleren en overeind houden.

Oplossingsrichtingen

Meer fondsvorming voor journalistieke projecten
Meer gerichte steun voor het overeind houden of initiëren van onderzoeksjournalistieke projecten op lokaal en regionaal niveau, waarvoor individuele journalisten, lokale kleine websites, nieuwsbladen en regionale dagbladen in aanmerking zouden moeten kunnen komen.
Een stimuleringsfonds voor de pers zou samen met het fonds bijzondere journalistieke projecten een ruim budget moeten krijgen voor inhoudelijke journalistieke stimulering op het gebied van journalistiek onderzoek en datajournalistieke projecten, arbeidsintensieve functies met een democratische meerwaarde.
Nu heeft het fonds bijzondere projecten 500.000 euro op jaarbasis t.o.v. het meer dan 100-voudige voor de publieke omroep.
Bij innovatie zou niet zozeer moeten worden gekeken naar technologische innovatie, daarvoor kan het bedrijfsleven terecht bij economische zaken, maar vooral naar sociale, inhoudelijke innovatie; het stimuleren van nieuwe vormen van journalistiek werken en de daarbij behorende opleidings- en bijscholingstrajecten (denk aan datajournalistiek, professioneel gebruik social media).

Communicatiebudgetten overheid naar advertenties in onafhankelijke media
Deels kan die steun ook bestaan uit het actief gebruiken van advertentieruimte door gemeenten in onafhankelijke media. De communicatiebudgetten van de overheid gaan nu grotendeels op aan eigen communicatiemedewerkers en eigen communicatiekanalen, terwijl de overheid de burger serieuzer zou nemen als zij die taak voor een belangrijk deel door onafhankelijke partijen zou laten vervullen.
De overheid is er zeker mede debet aan dat de verhouding journalist vs. voorlichting zo uit het lood is geschoten. Op elke journalist zijn tussen de 5 en 10 communicatiemedewerkers werkzaam, zo hebben UVA-onderzoekers vorig jaar vastgesteld. Het voorbeeld van Almere spreekt boekdelen.

Maar ook op landelijk niveau kunnen we er wat van: defensie heeft enorme budgetten voor eigen videokanalen, fotografen, tekstschrijvers, die direct publiceerbaar materiaal aan de pers verstrekken. Vroeger noemden we dat propaganda.

BTW-verlaging ook digitaal
Drempels om journalistiek werk te verrichten moeten laag worden gehouden; ook daar gaat een stimulans vanuit. Een laag BTW-tarief, juist ook digitaal, is dus waardevol, want maakt informatie goedkoper beschikbaar. Daar mag best een voorwaarde van redactionele onafhankelijkheid aan gekoppeld worden.

Onderzoek naar machtsverhoudingen
Tenslotte zou de overheid de kansen om te kunnen verdienen met inhoud moeten vergroten, door kritisch de geldstromen en machtsverhoudingen in de digitale markt tegen het licht te houden. In de huidige transitieperiode is het namelijk bijna niet lonend om inhoud te verschaffen, terwijl het distribueren en verpakken van die inhoud (telcoms, Apple, providers) zeer lucratief is. Een gedegen onderzoek op dit terrein naar machtsverhoudingen zou op zijn plaats zijn, zodat de overheid zonodig hierop meer kan sturen.

Thomas Bruning, Algemeen Secretaris NVJ, tbruning@nvj.nl

Uitgesproken tijdens het Ronde Tafelgesprek Persbeleid in Den Haag, 23 mei 2012