2018: wet Bronbescherming
Sinds 1 oktober 2018 is het verschoningsrecht geregeld via de Wet bronbescherming in strafzaken. Hierin is vastgelegd dat journalisten hun bronnen moeten kunnen beschermen in het belang van een goed functionerende democratie. OM en politie kunnen niet langer op eigen houtje middelen inzetten om bronnen van journalisten te achterhalen. Er dient in alle gevallen eerst een rechter naar de zaak te kijken en een zeer zware afweging te maken.
De erkenning van het belang van bronbescherming kwam in Europa al veel eerder. Het zogeheten ‘Goodwin-arrest’ in 1996 zorgde voor een juridische basis en aanbevelingen vanuit de Raad van Europa om te komen tot wetgeving in de lidstaten.
Aanvankelijk werd er gedacht dat de Europese wetgeving voldoende was. De situatie veranderde in 2000 met achtereenvolgens de gijzeling van journalist Koen Voskuil (2000), de inval op de redactie van Autoweek (2002) en het afluisteren en de gijzeling van Telegraaf-journalisten Bart Mos en Joost de Haas (2006). Tot drie keer toe moest tot het Europese Hof worden geprocedeerd om Nederland op de goede uitoefening van het recht op bronbescherming te wijzen. De terechtwijzingen door het EHRM toonden aan dat de bescherming van journalistieke bronnen onvoldoende binnen de Nederlandse wetgeving verankerd was.
In 2009 kwam er een concept-wetsvoorstel, maar dit voorstel werd steeds vooruitgeschoven vanwege de steeds terugkerende discussie over de definitie van het vak. De NVJ pleitte van meet af aan voor een open, brede definitie, die er uiteindelijk ook gekomen is. Dat had nogal wat voeten in aarde. Door de komst van de Studiecommissie Journalistieke Bronbescherming, waarin onder andere NVJ, advocaten, rechters en hoogleraren waren vertegenwoordigd, het belang is overgekomen.
Foto: Journalisten demonstreren bij de rechtbank in Den Haag tegen de gijzeling van de twee Telegraaf-journalisten Joost de Haas en Bart Mos. (Foto: GPD/Phil Nijhuis)