Zorgen om afschaffing dwangsombepaling bij Wob-verzoeken

woensdag 10 juni 2015

Met zorg hebben de NVJ en NDP Nieuwsmedia kennis genomen van de voorgenomen wetswijziging inzake het buiten werking stellen van de Wet Dwangsom en beroep bij Wob-verzoeken. Zoals bij de consultatie in augustus 2014 naar voren gebracht, doen journalisten geen beroep op de Wob voor geldelijk gewin, schrijven beide organisaties in een gezamenlijke brief aan de Vaste Kamercommissie Binnenlandse Zaken. In dat opzicht is de wet ook nooit door deze beroepsgroep toegepast. Tegelijkertijd ervaren juist journalisten de verlammende werking van de trage afhandeling van Wob-verzoeken door overheidsorganen. Het is dus van groot belang dat er effectieve pressiemiddelen zijn om bestuursorganen te dwingen wettelijke termijnen in acht te nemen.

Onnodig vertragend

Met het afschaffen van de Wet dwangsom wordt een drukmiddel om de overheid te manen tijdig te beslissen, geschrapt. De nu voorgestelde route van overleg werkt in de optiek van NVJ en NDP Nieuwsmedia onnodig vertragend. Het zou logisch zijn om met de buiten werking stelling van de wet dwangsom tenminste terug te gaan naar de oude situatie: kortere beslistermijnen en de mogelijkheid tot toepassing van de fictieve weigeringsgrond. ‘Die functioneerde op zichzelf goed en gaf een daadwerkelijk rechtsmiddel. In de nieuwe voorgestelde regeling zien we die niet terug.’

Informatievoorziening

Aan de basis van deze discussie ligt een veel groter probleem, aldus NVJ en NDP. Het niet tijdig beslissen op een verzoek om informatie komt voort uit het slecht op orde zijn van de documentaire informatievoorziening. Immers, de wet gaat er vanuit dat zo spoedig mogelijk wordt beslist als de documenten beschikbaar zijn. In een normale situatie, waarbij een overheidsorgaan zijn digitale archief goed op orde heeft, zouden de meeste Wob-verzoeken vrijwel direct moeten kunnen worden afgewikkeld. De praktijk is helaas anders. Veel simpele verzoeken worden als bewerkelijk ervaren. Met een goed geregelde toegang tot archieven zou een verzoek met een druk op de knop afgewikkeld moeten kunnen worden. Daar schort het bij veel overheidsorganen aan, zo heeft ook de Tweede Kamer vastgesteld in het rapport van de Commissie Elias: ‘Twee jaar onderzoek en vele informatieverzoeken verder kan de commissie niet anders dan concluderen dat de overheid haar documentaire informatievoorziening niet op orde heeft. De commissie heeft informatie regelmatig ontijdig, incompleet en in sommige gevallen zelfs incorrect ontvangen.’ Het is dan ook een buitengewoon vreemde zaak dat nu in de wet een verplichting tot overleg staat opgenomen over iets dat de burger rechtens reeds toekomt. Het goed op orde hebben van archieven is een verplichting die in artikel 3 van de Archiefwet staat (een archief hoort 'in een goede en geordende staat te zijn').

Moderne technieken

Met de voorgestelde methodiek is de vraag op zijn plaats of Nederland de verplichtingen van het Open Government Partnership wel goed nakomt. Daar wordt immers gesteld dat moderne technieken worden ingezet om transparantie na te streven. Het blijven steken in oude technieken (meegaan in oude archiefmethodieken en dat in een wet codificeren) remt de vooruitgang. In het wetsvoorstel wordt de vertraging de norm en niet de transparantie.

Al met al is het wetsvoorstel juist voor de journalistiek ronduit schadelijk. Hoewel de rechten op grond van de Wob iedere burger toekomen, is in vaste jurisprudentie van het EHRM aanvaard, dat journalisten en persorganen een belangrijke rol spelen als social watchdog bij de controle op de macht. In die context is er een zwaarwegend persbelang bij spoedige toegang tot relevante informatie, die bij de overheid berust.

Nieuwsmomentum

Een onwillend overheidsorgaan kan zich verschuilen achter de complexiteit van het verzoek. Gevolg is dat een verzoek maanden opgehouden kan worden, zonder dat daartegen een effectief rechtsmiddel kan worden ingesteld. Journalistiek is afhankelijk van het nieuwsmomentum en kan niet maanden wachten. Daarmee voldoet het wetsvoorstel niet aan artikel 10 EVRM. Opvallend is dat de wet een onderscheid maakt tussen milieu-informatie en andere informatie (als gevolg van het Verdrag van Aarhus). Blijkbaar kan het dus wel anders, want deze informatie wordt in gemeente, provincie of andere overheidssystemen niet anders behandeld. Logisch is dus dat juist de snelheid van de wet rond milieu-informatie de norm is en dat de overheid zijn systemen en wet- en regelgeving daar op inricht.