Tweede bijeenkomst #JJDO2011

donderdag 19 mei 2011

Gaan de Plasterk-journalisten meer Wobben? Jazeker, klinkt vanuit de zaal. ‘Ik kauw al maanden op een onderwerp.’ Gaan de Plasterk-journalisten straks naar oorlogsgebieden? Het blijft erg stil. De tweede #JJDO2011-bijeenkomst die NVJ Academy en NDP op donderdag 19 mei organiseerden voor deelnemers aan de stimuleringsregeling (Plasterk of CAO), stond in het teken van research & onderzoeksjournalistiek. De jonge Plasterk-journalisten luisterden naar onderzoeksjournalist Brenno de Winter, oorlogsjournalist Joeri Boom, journalist/jurist Arthur Maandag en algemeen secretaris van de NVJ, Thomas Bruning.

Elke journalist droomt van een scoop. Het liefst eentje waarmee het NOS-Journaal opent, of nog beter, die direct tot een spoeddebat in de Tweede Kamer leidt. Aan grote primeurs gaat dikwijls maandenlang research vooraf. Op de vraag van dagvoorzitter Harm Ede Botje (Vrij Nederland) aan de jonge Plasterk-journalisten of zij aan onderzoeksjournalistiek doen, komt een tweetal reacties. Een journaliste van de Leeuwarder Courant vertelt dat ze bezig is geweest met onderzoek naar de monopoliepositie van rederij Doeksen in Harlingen. En een ANP-journalist verhaalt over de misstanden bij InHolland waarmee bestuursvoorzitter Doekle Terpstra werd geconfronteerd. Harm Ede Botje is niet helemaal overtuigd of hier sprake is van echte onderzoeksjournalistiek en vraagt de aanwezige sprekers hun staaltjes van onderzoeksjournalistiek te delen. Joeri Boom, oorlogsverslaggever bij De Groene Amsterdammer, legde in de jaren negentig de Liro-affaire bloot. In archiefmateriaal werden de namen teruggevonden van joodse Nederlanders en hun bezittingen die zij in doorgangskamp Westerbork hadden moeten inleveren. Nederlandse medewerkers van de nazi-roofbank Lipmann-Rosenthal (Liro) tikten keurig de gegevens op. ‘We ontdekten bovendien dat de verdwenen kleinoden eind jaren zestig door Nederlandse ambtenaren onderling waren verloot.’
Journalist en jurist Arthur Maandag startte in de jaren tachtig menig procedure om overheidsgegevens boven water te krijgen over de zaak-King Kong, de spion Christiaan Lindemans (alias King Kong). Het werd de eerste grote Wob-zaak in Nederland.
Freelance journalist Brenno de Winter ontdekte dat ambtenaren van in ieder geval het ministerie van Economische Zaken meeschreven aan het verkiezingsprogramma en aan speeches voor oud-minister Verhagen. Het laatste leidde tot een spoeddebat.

Brede definitie

Thomas Bruning, algemeen secretaris van de NVJ, definieert onderzoeksjournalistiek breder dan de gangbare beschrijving. ‘Mijn definitie van onderzoeksjournalistiek is journalistiek waar je dagelijks mee bezig bent. Als journalist wil je immers altijd met diepere lagen bezig houden. Journalisten moeten daarvoor de tijd krijgen om zaken grondiger te kunnen onderzoeken. Het is primair nodig om verdieping aan te brengen.’ In dat licht is de conclusie uit NVJ-onderzoek naar het effect van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) opmerkelijk. Een kwart van de journalisten zegt de wet niet te kennen en niet weet hoe je een procedure moet voeren. ‘De vraag rijst hoe het nou komt dat de wet zo weinig wordt gebruikt. Het duurt lang voordat je resultaat hebt. De informatie wordt laat geleverd, of helemaal niet geleverd en de procedures duren lang. Maar het interessante is juist dat het indienen van een bezwaarschrift vaak succesvol is. Het is dus goed om even door te duwen als je bij die overheidsinformatie terecht wilt komen.’
Het is dan ook zorgelijk dat minister Donner op 3 mei bekendmaakte de misbruik van de Wob door journalisten aan te pakken. ‘Het is juist van belang om toegang te krijgen tot het proces dat voorafgaat aan de besluitvorming. Anders kun je de macht niet controleren.’
Bruning wil de Plasterk-journalisten tenslotte nog een waarschuwing meegeven. ‘Hou alle facetten van zorgvuldigheid in de hand. Advocaten focussen op de kleinste fouten.
Als alle feiten kloppen maar je brengt één waarschijnlijkheid te veel, dan kan dat je hele verhaal onderuit halen of ongeloofwaardig doen lijken.’

OV-chipkaart

Toen Brenno de Winter ooit de simpele vraag stelde over de beveiliging van de OV-chipkaart was dit het begin van een vier jaar durend onderzoek. Hij dook in de zaak en ontdekte dat de kaart zo lek was als een mandje. Het was mis met de privacy en de kaart was makkelijk te kraken. ‘De eerste keer checkte ik in, checkte ik uit en bracht op mijn laptop de kaart terug naar de oude status. Het werkte. Ik heb die dag nog tien busritten gemaakt. Een paar dagen later reisde ik naar Maastricht en dacht dat de kaart onderhand wel geblokkeerd zou zijn. Maar nee. Daarna ging ik producten toevoegen aan de kaart. Er ontstond een hele kit aan tools om mee te spelen. Week na week gebeurde er niets tot de kaart eindelijk geblokkeerd werd, waarna ik ontdekte hoe ik die blokkade weer kon wissen.’ De Winter besloot uit eindelijk het nieuws naar buiten te brengen. Er volgde een spoeddebat waarvoor zelfs het Uruzgan-debat werd opgeschoven. De Winter vond het maatschappelijk belang groter dan dat hij de wet overtrad. ‘Zeker als er drie miljard wordt uitgegeven aan een dom buskaartje.’

Wob

Soms krijg je als journalist het nieuws als het ware in je schoot geworpen, maar in de meeste gevallen zul je zelf op onderzoek moeten uitgaan. Dat deed Arthur Maandag ook toen hij nog journalist bij het Haarlems Dagblad was. Zoals bij de affaire Spijkers, waarover Maandag als eerste journalist in Nederland schreef. Fred Spijkers was bedrijfsmaatschappelijk werker in dienst van het ministerie van Defensie. Hij moest de weduwe van mijnexpert Rob Ovaa vertellen dat haar man door eigen nalatigheid was omgekomen. Spijkers vermoedde dat de mijnen ondeugdelijk waren en startte een onderzoek. Hij werd als ‘politiek crimineel’ gekwalificeerd. Arthur Maandag ontving alle stukken over Spijkers, zij het dat deze stukken waren voorzien van lakzegels, onder begeleiding werden langs gebracht en Maandag de documenten persoonlijk bij de balie moest komen ophalen.

Bij bedrijven blijven de deuren vaak gesloten, maar overheden moeten wel hun informatie desgevraagd leveren. Voor elke Nederlandse burger geldt dat alle overheidsinformatie openbaar is. Daarvoor is de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). In principe kun je als journalist zelf een verzoek indienen. ‘Je hoeft niet te zeggen waarom je bepaalde informatie nodig hebt. Ambtenaren zullen er doorgaans wel naar vragen, maar het gaat ze niets aan.’ De Wob is een mooie manier om misstanden naar boven te halen, maar er zijn veel hobbels. Informatie wordt niet geleverd en termijnen en procedures duren lang. ‘Ik adviseer om de wet te gebruiken, maar als het niet per se hoeft, doe het dan niet.’
Een simpel telefoontje met de vraag naar bepaalde stukken is al een Wob-verzoek. Beter is het om een schriftelijk verzoek, bijvoorbeeld per mail, te sturen. ‘In mijn computer heb ik een standaardtekst voor een Wob-verzoek. Die is heel simpel. Ik richt me tot bijvoorbeeld het college van B&W met de tekst ‘ik wil alle stukken inzien over’ (de betreffende bestuurlijke aangelegenheid) en besluit met de tekst ‘voor zover nodig beroep ik me op de Wob.’ Dat laatste is niet eens noodzakelijk.

Alle overheidsinformatie is weliswaar openbaar, de wet noemt echter ook een aantal absolute uitzonderingen, zoals veiligheid van de Staat; als eenheid van de Kroon in gevaar is; bedrijfs- en fabricagegegevens die vertrouwelijk aan de overheid zijn gegeven; en persoonsgegevens zoals in de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. ‘De laatste uitzondering leidt tot steeds gekkere toestanden, zoals het weglakken van namen van wethouders die makkelijk te achterhalen zijn.’
Dan zijn er ook de relatieve uitzonderingsgronden: betrekkingen van Nederland met andere landen; economische of financiële belangen van de Staat; opsporing en vervolging van strafbare feiten; inspectie, controle en toezicht door overheidsorganen; eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
De overheid kan zich op die uitzonderingen beroepen, maar zal daar wel een motivering bij moeten geven en een rechter zal daarover beslissen.

De journalist krijgt lang niet altijd wat hij verlangt. Dan kan hij een bezwaarschrift indienen. Het bestuursorgaan moet binnen een bepaalde termijn antwoord geven. Eventueel kan daarna naar de rechter worden gestapt die een uitspraak doet. Is de journalist het hiermee niet eens, dan kan hij nog de stap naar de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nemen.

Alle informatie over de Wob is te vinden in het dossier Wob op Villemedia.

Oorlogsjournalistiek

Er zijn hooguit twee echte Nederlandse oorlogsjournalisten werkzaam en dat zijn Arnold Karskens en Hans-Jaap Melissen. Gemakshalve noemt Joeri Boom van de Groene Amsterdammer zichzelf ook oorlogsjournalist, hoewel hij alweer een tijdje niet op reis is geweest. Duidelijk is in elk geval dat oorlogsjournalistiek geen veelbeoefende discipline is. ‘Het is tijdrovend, allesbeheersend, gevaarlijk en duur. En oorlogsvoering is ook heel erg saai.’ Toch wilde Joeri Boom net als veel andere journalisten vroeger oorlogsjournalist worden. ‘Ik zou voor de Groene op pad gaan naar Kosovo maar een freelancer was me voor. Zij heeft mij helemaal wegwijs gemaakt in het vak. Het is een ongeschreven regel dat je als oorlogsjournalist elkaar helpt. Eenmaal in Kosovo had ik het gevoel: dit kan ik en ik vind het fantastisch.’
Boom heeft meer angst voor bungyjumpen dan voor oorlogsverslaggeverij. ‘Ik kan mezelf goed voor de gek houden en dat is niet onhandig.’ Wat is het dan dat hij het volhoudt en anderen niet? ‘Er is veel energie voor nodig. Je moet niet in paniek raken. Je moet niet op alles ingaan.’ Zijn beste oorlogsverhaal is evenwel niet een verhaal dat onder gevaarlijke omstandigheden tot stand kwam. ‘Dat was een portret van een Albanese en een Servische tiener. Ze waren hartsvriendinnen geweest, nu waren ze doodsvijanden. Het was mijn best gelukte verhaal.’

Oorlogsjournalistiek vindt Boom een combinatie van verslaggeving en onderzoeksjournalistiek. ‘Je moet je vooral erg goed voorbereiden. Ik ben daar tegenwoordig zo’n twee weken mee bezig. In die periode wil ik liever geen andere verhalen schrijven.’ In die voorbereidingsperiode onderzoekt hij praktische zaken, zoals het regelen van een tolk of een auto. Verder probeert hij zoveel mogelijk informatie in te winnen over hoe een land in elkaar zit, wat de geschiedenis is en hoe de verhoudingen liggen. ‘Je hebt dagen nodig om erachter te komen waar in Bagdad de sjiieten en soennieten wonen.’

Als Boom terugkomt uit een oorlogsgebied heeft hij tijd nodig om bij te komen. ‘Je bent langdurig onder spanning geweest. Dat komt er altijd wel een keer uit, je weet alleen niet wanneer. Ik kwam een keer terug en bezocht ’s avonds een café. Ik raakte slaags met iemand en ik kan sindsdien wel stellen dat ik opgefokt ben als ik terugkom. Toch word ik niet dagelijks gehinderd en ik hoor maar weinig dat iemand doordraait. Ik wil namelijk dat jullie dit werk allemaal gaan doen.’