NVJ zeer kritisch over wetsvoorstel computercriminaliteit III

vrijdag 21 juni 2013

De NVJ is zeer kritisch over het Wetsvoorstel computercriminaliteit III, dat nu voor consultatie voorligt. Het wetsvoorstel heeft als doel het versterken van de bestrijding van ‘computer-criminaliteit’, maar kan ingezet worden voor veel bredere doelen en daarmee ook het werk van journalisten raken. Samen met de andere mediaorganisaties het Nederlands Uitgevers Verbond (NUV), het Genootschap van Hoofdredacteuren en het Persvrijheidsfonds heeft de NVJ haar bezwaren schriftelijk kenbaar gemaakt aan minister Opstelten.

In de brief uit de partijen hun zorgen over een aantal aspecten van het wetsvoorstel, waarbij zij zich richten op de negatieve consequenties van het voorstel voor de vrijheid van meningsuiting en de democratie. Daarnaast kan het ontoegankelijk maken van websites of delen daarvan ernstige financiële gevolgen hebben voor media die afhankelijk zijn van advertentie-inkomsten. Vier wijzigingen zijn noodzakelijk, aldus de brief:

1. Waarborgen voor zorgvuldige toetsing door rechter-commissaris
2. Uitbreiden van de ‘algemeen belang uitzondering’ naar andere onderdelen van de wet
3. Beperken van ontoegankelijk maken van websites tot ernstig vermoeden van schuld aan ernstige misdrijven
4. Waarborgen tegen overbodig ontoegankelijk houden van informatie

Zonder rechtstreeks betrokken te zijn bij een misdrijf kunnen journalisten die publiceren over allerlei soorten misdrijven of gebruik maken van (anonieme) bronnen, zelf onderdeel worden van een door deze wet gelegitimeerde ”hack” door de politie. Daarmee kunnen journalisten en redacties geconfronteerd worden met een Officier van justitie of opsporingsambtenaar die zich toegang verschaft tot hun computers en computers van journalisten en met het ‘op zwart zetten’ van (delen van) hun websites. De NVJ, het NUV, het Genootschap van Hoofdredacteuren en het Persvrijheidsfonds vinden dat hiermee de vrijheid van meningsuiting, bronbescherming en de persvrijheid rechtstreeks in het geding komt.

Het wetsvoorstel bevat nu slechts één concrete bepaling die er specifiek op is gericht de pers in staat te stellen haar democratische plicht te vervullen. Dat vinden de partijen te beperkt. Bovendien ontbreken waarborgen voor een zorgvuldige belangenafweging door de rechter commissaris en tegen het langer dan noodzakelijk ontoegankelijk houden van informatie.

Het grote misverstand in dit wetsvoorstel is dat zaken die in de analoge wereld vanuit persvrijheidsoogpunt volstrekt onbespreekbaar zouden zijn, nu met een zeer beperkte rechtelijke toetsing plotseling mogelijk worden. Om deze vergelijking duidelijk te maken: het wetsvoorstel stelt de politie in staat om bij een redactie of journalist binnen te kijken en de publicaties van een redactie of journalist voor langere tijd te blokkeren.

De NVJ en de andere organisaties constateren dat het huidige voorstel weliswaar voorziet in een controle door de rechter commissaris, maar deze controle is voorzien van zodanig minimale toetsingscriteria aan internationaal erkende grondrechten, zoals artikel 10 EVRM, dat wij onvoldoende waarborgen vrezen.

De zorg wordt nog prangender nu dit wetsvoorstel het de politie ook mogelijk maakt om zonder rechtshulpverzoek deze bevoegdheid ook over onze landsgrenzen heen uit te oefenen. De vraag komt dan in zicht komt welk recht van spreken de Nederlandse overheid toe zou komen, als landen zoals China of Rusland een dergelijk recht ook binnen de Nederlandse grenzen zouden uitoefenen. Dat deze aanname verre van hypothetisch is, blijkt wel uit de recente hack vanuit China op de redactie van de New York Times, naar aanleiding van kritische berichtgeving door deze krant/website over China.
De dimensie, die het hacken van gegevens kan aannemen, behoeft ook weinig betoog. Het deels legaliseren voor de in het wetsvoorstel genoemde doelen dient derhalve zeer goed overwogen te worden en van zeer stringente waarborgen te worden voorzien.

De zorg van de NVJ over de wijze waarop politie, justitie en inlichtingendiensten in de afgelopen jaren zijn omgegaan met vertrouwelijk bronnenmateriaal van journalisten, belooft weinig goeds voor de wijze waarop er met het onderhavige wetsvoorstel in de praktijk zal worden omgegaan, als daarbij de restricties in het belang van de persvrijheid en privacy niet zonneklaar uit het voorstel duidelijk worden. ‘In dat verband mag niet onvermeld blijven dat we nog altijd wachten op een reeds lang aangekondigd wetsvoorstel, dat de bescherming van journalistieke bronnen wettelijk zou moeten vastleggen. Die wet is nodig, omdat de afgelopen jaren in een aantal zaken justitie, politie en veiligheidsdiensten de bronbescherming van journalisten onvoldoende hebben gewaarborgd.’

Drie van deze kwesties hebben geleid tot een uitspraak van het Europese hof van Justitie in Straatsburg. In alle gevallen leidde dit tot een veroordeling van de Nederlandse Staat. De meest recente zaak, Telegraaf vs AIVD, betrof het aftappen en afluisteren van journalisten om bronnenmateriaal te achterhalen. Het Hof was in deze zaak duidelijk in haar oordeel: de Nederlandse Staat heeft het afluisteren in strijd bevonden met de artikelen 8 en 10 EVRM, omdat een volwaardige voorafgaande toetsing voor deze dwangmiddelen ontbrak. De vier organisaties spreken de zorg uit dat het Europese Hof bij invoering van dit wetsvoorstel tot een soortgelijk oordeel zal komen, als niet in een betere waarborging van grondrechten wordt voorzien.

Tot slot wordt het gebruik van verborgen camera’s strafbaar gesteld, zonder daarbij een uitzondering te maken voor de inzet van camera’s ten behoeve van het algemeen belang.
Het gebruik van verborgen camera’s door journalisten moet kunnen worden ingezet als daarmee een maatschappelijke misstand kan worden aangetoond en andere middelen daarvoor niet toereikend zijn.